schrikverwekkends

  • schrik·ver·wek·kends

schrikverwekkends

  1. partitief van de stellende trap van schrikverwekkend
    • Voor mij zou de dood zelfs de hongersnood, hier in deze donkere gangen, niets schrikverwekkends hebben; want de gedachte, dat ik heilige plichten vervulle, zou mijn einde verzachten. [1]