scheidsrechtersfluitjes

  • scheids·rech·ters·fluit·jes

de scheidsrechtersfluitjesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord scheidsrechtersfluitje
     Nederlandse voetballers hebben niet altijd goede herinneringen aan scheidsrechtersfluitjes die in handen zijn van iemand anders. In 1934 bijvoorbeeld, toen de internationals tijdens hun bezoek aan Italië voor het wereldkampioenschap geterroriseerd werden door de echtgenote van de meegereisde dokter Van Dam, die met het instrument trachtte de baas te spelen over de spelers.[1]
  1.   Weblink bron
    Jurryt van de Vooren
    “Fluitjes” (3 november 2000) op nrc.nl