roste
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ros·te
Bijvoeglijk naamwoord
roste
- verbogen vorm van de overtreffende trap van ros
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rossen |
roste
- enkelvoud verleden tijd van rossen
- Ik roste.
- Jij roste.
- Hij, zij, het roste.
- Ik roste.
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /rɔstɛ/
Woordafbreking
- ro·s·te
Werkwoord
roste
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord růst