• rop·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
roppen
ropte
geropt
zwak -t volledig

roppen

  1. overgankelijk plukken, van veren of wol ontdoen
    • ... het water [...] overstroomde, van woede kokend, Halfhaantje dadelijk van top tot teen. Toen ropten de keukenjongens hem, zoodat hij geen veertje overhield.[1] 
  1. Daar was 'ereis...: sprookjes en vertelsels voor jonge kinderen
    Johan Jacob Antonie Goeverneur
    1874