roefelen
- roe·fe·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
roefelen |
roefelde |
geroefeld |
zwak -d | volledig |
roefelen
- rommelen
- Die dame zocht haar sleutels en roefelde in haar handtas.
- slordig werken
- Iets roef roef doen.
- Het woord roefelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roefelen" herkend door:
32 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be