• rie·de·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
riedelen
riedelde
geriedeld
zwak -d volledig

riedelen

  1. overgankelijk (muziek) ongeïnspireerd, snel afraffelend, spelen
    • Dieter riedelde echter met gepijnigd gezicht de openingsmaten van het vioolconcert van Mendelssohn. [1] 
75 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[2]
  1. Het talent.
    Elizabeth Nobel
    1998
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be