• rid·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ridderen
ridderde
geridderd
zwak -d volledig

ridderen

  1. overgankelijk iemand de titel ridder verlenen
    • Hij werd geridderd voor zijn vele bijdragen tot de volksgezondheid. 
96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be