• reu·zen·groots

reuzengroots

  1. partitief van de stellende trap van reuzengroot
    • Dat is iets reuzengroots... 
     Ook ik zocht en vond, helaas
    Iets reuzengroots en engelschoons, en 't heeft
    Mij, als gij ziet, verpletterd in dit stof’.
    [1]
  1.   Weblink bron
    Louis Couperus geciteerd door Henri van Booven
    Louis Couperus : 10 Juni 1863-16 Juli 1923. in: Onze Eeuw., jrg. 23 deel 4 nr. 11 (november 1923), De erven F. Bohn, Haarlem, p. 217