Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pa·tri·eer·den

Werkwoord

vervoeging van
repatriëren

repatrieerden

  1. meervoud verleden tijd van repatriëren
    • Wij repatrieerden. 
    • Jullie repatrieerden. 
    • Zij repatrieerden.