recalzar
- re·cal·zar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
recalzar |
recalzaba |
recalzado |
volledig |
recalzar
- overgankelijk aanaarden (van een plant)
- versterken (van een fundering)
- recalzar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española