• ra·ra·ra
  • verlengde vorm van rara

rarara

  1. raad eens
    • Oltmans hand bleef op mijn schouder rusten. Ik was me op dat ogenblik, bijna tien jaar nadat ik hem voor het laatst had gezien, pijnlijk van de aanraking bewust. Ik werd er op slag korzelig van. Het ontbrak er nog maar aan dat hij zijn handen voor mijn ogen had geslagen, ‘rarara, wie ben ik?’ roepend. [1]