stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
pugnāre pugnō pugnāvī pugnātum
eerste vervoeging volledig

pugnāre

  1. vechten, strijden
  2. ruzie hebben
  3. tegenspreken
  4. vechten voor
  5. tweede persoon enkelvoud imperativus praesens passief van pugnāre