• pro·fes·so·ren

de professorenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord professor


  • pro·fes·so·ren

professoren, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van professor


  • pro·fes·so·ren
Naar frequentie 5536

professoren, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van professor


  • pro·fes·so·ren

professoren, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van professor