Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·fa·neert

Werkwoord

vervoeging van
profaneren

profaneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van profaneren
    • Jij profaneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van profaneren
    • Hij profaneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van profaneren
    • Profaneert! 

Gangbaarheid