prodigar
- pro·di·gar
prodigar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
prodigar |
prodigaba |
prodigado |
volledig |
- overgankelijk verwisten, verspillen
- veel uitdelen, veel geven
- overladen, overstelpen
- [1] malgastar
- prodigar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española