procureer
- pro·cu·reer
vervoeging van |
---|
procureren |
procureer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van procureren
- Ik procureer.
- gebiedende wijs van procureren
- Procureer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van procureren
- Procureer je?
- Het woord procureer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.