prang
- prang
vervoeging van |
---|
prangen |
prang
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prangen
- Ik prang.
- gebiedende wijs van prangen
- Prang!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prangen
- Prang je?
- Het woord prang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prang" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be