Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • praalt

Werkwoord

vervoeging van
pralen

praalt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pralen
    • Jij praalt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pralen
    • Hij praalt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pralen
    • Praalt!