• pom·mel·tjes

de pommeltjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord pommel
    • De vrouw vertelde aan Lust hoe onzeker ze vroeger over haar borsten was, die in haar ogen te klein waren. Gelukkig vond haar latere man dat helemaal niet erg; die noemde ze liefkozend ‘pommeltjes’. [1]