• po·kert
vervoeging van
pokeren

pokert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pokeren
    • Jij pokert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pokeren
    • Hij pokert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pokeren
    • Pokert! 


  • po·kert

pokert

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van pokern

pokert

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van pokern

pokert

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van pokern