Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plus en min
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
plussen en minnen

plus en min

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plussen en minnen
    • Ik plus en min. 
  2. gebiedende wijs van plussen en minnen
    • Plus en min! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plussen en minnen
    • Plus je en min? 
     Analyse is wenselijk, evaluatie is onvermijdelijk. Ik plus en min wat af.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Bert van der Veer (Eva Reinders ed.)
    “Een vrouw in 188 dagen” (2011), Marmer, Baarn, ISBN 9789460689833, hfst. 167