• plok·ken
  •  plok zn  met de uitgang -en

de plokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord plok
31 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be