• plaats·maakt
vervoeging van
plaatsmaken

plaatsmaakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plaatsmaken
    • ... dat jij plaatsmaakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plaatsmaken
    • ... dat hij plaatsmaakt.