• pis·se
vervoeging van
pissen

pisse

  1. aanvoegende wijs van pissen


vervoeging van
pisser

pisse

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van pisser
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van pisser
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van pisser