• par·lan·do·tje

het parlandootjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord parlando
    • Zijn debuutplaat Trimilenaria verwijst naar die drieduizend jaar historie, en zijn flamenco staat met zijn seguiriyas en alegrías in oude gronden. Toch durft hij – puristen opgepast – ook wel een rockend parlandootje aan, een bijna-rap op snel klappende palmas. [1]