• over·sne·den
vervoeging van
oversnijden

oversneden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van oversnijden
    • ...dat wij oversneden. 
    • ...dat jullie oversneden. 
    • ...dat zij oversneden. 
vervoeging van
oversnijden

oversneden

  1. meervoud verleden tijd van oversnijden
    • Wij oversneden. 
    • Jullie oversneden. 
    • Zij oversneden. 
  2. voltooid deelwoord van oversnijden