• over·hoeks·lij·nen

de overhoekslijnenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overhoekslijn
     In „Judas” (1933) kerven de strakke overhoekslijnen een kruis in het loerend gezicht van de dertiende apostel.[1]
  1.   Weblink bron
    Antoon Herckenrath (geciteerd)
    (1 juli 1974) in:
    Joos Florquin
    Ten huize van... 12. (1976), Orion, Brugge / Davidsfonds, Leuven, ISBN 9026435347, p. 224