Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·noemt

Werkwoord

vervoeging van
opnoemen

opnoemt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opnoemen
    • ... dat jij opnoemt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opnoemen
    • ... dat hij opnoemt.