Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ge·schrik·te

Bijvoeglijk naamwoord

opgeschrikte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van opgeschrikt

Werkwoord

vervoeging van: opschrikken…
verbogen vorm: opgeschriktee

opgeschrikte

  1. verbogen vorm van opgeschrikt, voltooid deelwoord van opschrikken

Gangbaarheid