• op·don·der·tje

het opdondertjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord opdonder
  2. dim. tant. man of jongen met een kleine gestalte
     In het gesprek in haar woonkamer stelt Staps zelf een cruciale vraag: „Je zult je afvragen hoe het heeft kunnen gebeuren dat drie sterke vrouwen werden misbruikt door zo’n opdondertje als Ooms. Maar ik kan je zeggen: het heeft niets te maken met fysieke kracht.”[2]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. opdonder op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Fabian van der Poll
    “Zonder haar misbruiker was ze geen wereldkampioen geworden” (10 april 2017) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be