• ont·voer
vervoeging van
ontvoeren

ontvoer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontvoeren
    • Ik ontvoer. 
  2. gebiedende wijs van ontvoeren
    • Ontvoer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontvoeren
    • Ontvoer je? 
vervoeging van
ontvaren

ontvoer

  1. enkelvoud verleden tijd van ontvaren
    • Ik ontvoer. 
    • Jij ontvoer. 
    • Hij, zij, het ontvoer.