• ont·plof·fens

ontploffens

  1. genitief van ontploffen
    • Tot ontploffens toe opgevuld met de diepste verontwaardiging, verzoek ik u de volgende regelen in uw tijdschrift op te nemen .[1] 
  1. Nederlandsche spectator: weekblad van den ouden heer Smits
    Meulenhoff, 1868