ontgeven
- ont·ge·ven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontgeven |
ontgaf |
ontgeven |
klasse 5 | volledig |
ontgeven
- overgankelijk (verouderd) weigeren, afwijzen
- Luyden die het langer leven
Niet en nemen, niet en geven;
Maer ontgeven wat gebrecks,
en bestellen wat verspecks.[1]
- Luyden die het langer leven
- wederkerend (verouderd) iets opgeven, zich tegen iets verzetten, afstand van iets doen, verwerpen
- Want, hoe wij 't ons ontgeven,
't Is beter , Duyvels zijn , dan logenaer te leven.
- Want, hoe wij 't ons ontgeven,
- Het woord 'ontgeven' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontgeven" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Constantijn Hughens sr.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be