Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·wik·kel·de

Werkwoord

vervoeging van
omwikkelen

omwikkelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omwikkelen
    • ... dat ik omwikkelde. 
    • ... dat jij omwikkelde. 
    • ... dat hij, zij, het omwikkelde. 
vervoeging van
omwikkelen

omwikkelde

  1. enkelvoud verleden tijd van omwikkelen
    • Ik omwikkelde. 
    • Jij omwikkelde. 
    • Hij, zij, het omwikkelde. 
  1. verbogen vorm van omwikkeld, voltooid deelwoord van omwikkelen

Gangbaarheid