omhoogwerken/vervoeging
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich omhoogwerken | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | werk me omhoog (bijzin) me omhoogwerk |
wij, we | werken ons omhoog (bijzin) ons omhoogwerken |
ik | werkte me omhoog (bijzin) me omhoogwerkte |
wij, we | werkten ons omhoog (bijzin) ons omhoogwerkten |
ik | zal me omhoogwerken | wij, we | zullen ons omhoogwerken |
2 | jij, je | werkt je omhoog (bijzin) je omhoogwerkt |
jullie | werken je omhoog (bijzin) je omhoogwerken |
jij, je | werkte je omhoog (bijzin) je omhoogwerkte |
jullie | werkten je omhoog (bijzin) je omhoogwerkten |
jij, je | zal, zult je omhoogwerken | jullie | zullen je omhoogwerken |
u | werkt zich/u omhoog (bijzin) zich/u omhoogwerkt |
u | werkt zich/u omhoog (bijzin) zich/u omhoogwerkt |
u | werkte zich/u omhoog (bijzin) zich/u omhoogwerkte |
u | werkte zich/u omhoog (bijzin) zich/u omhoogwerkte |
u | zult zich/u omhoogwerken | u | zult zich/u omhoogwerken | |
gij, ge | werkt u omhoog (bijzin) u omhoogwerkt |
gij, ge, gijlieden |
werkt u omhoog (bijzin) u omhoogwerkt |
gij, ge | werkte u omhoog (bijzin) u omhoogwerkte |
gij, ge, gijlieden |
werkte u omhoog (bijzin) u omhoogwerkte |
gij, ge | zult u omhoogwerken | gij, ge gijlieden |
zult u omhoogwerken | |
3 | hij, zij, het | werkt zich omhoog (bijzin) zich omhoogwerkt |
zij, ze | werken zich omhoog (bijzin) zich omhoogwerken |
hij, zij, het | werkte zich omhoog (bijzin) zich omhoogwerkte |
zij, ze | werkten zich omhoog (bijzin) zich omhoogwerkten |
hij, zij, het | zal zich omhoogwerken | zij, ze | zullen zich omhoogwerken |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich omhoogwerkend | zich omhooggewerkt hebben | werk u/je omhoog, werkt je omhoog | werke zich omhoog (bijzin) zich omhoogwerke |