Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·brengt

Werkwoord

vervoeging van
ombrengen

ombrengt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ombrengen
    • ... dat jij ombrengt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ombrengen
    • ... dat hij ombrengt.