notuleren
- no·tu·le·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
notuleren |
notuleerde |
genotuleerd |
zwak -d | volledig |
notuleren
- overgankelijk de voortgang van een vergadering schriftelijk vastleggen
- Zijn opmerking was niet genotuleerd en daarop werd aanmerkingen gemaakt in de volgende vergadering.
- ▸ Ik ga er geen gewoonte van maken om evidenties te notuleren, maar één vanzelfsprekendheid deed mij bij herhaling zoveel plezier dat ik haar niet onvermeld wil laten.[1]
- Het woord notuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "notuleren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 25
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be