Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nor·men·lo·ze
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

  1. normenloze
  2. verouderde spelling of vorm van normeloze tot 2006
    • In werkelijkheid is het ook een boek waarin een vrij wilde, normenloze jongen zich verzet tegen de corruptie van een oude homofiel. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen