neigde
- neig·de
vervoeging van |
---|
neigen |
neigde
- enkelvoud verleden tijd van neigen
- Ik neigde.
- Jij neigde.
- Hij, zij, het neigde.
- Ik neigde.
- ▸ Alle zwellingen waren verdwenen, maar de littekens van de hechtingen waren hier en daar nog duidelijk te zien en ze had een gezichtskleur die neigde naar groen en geel.[1]
- Het woord neigde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691