muntte
- munt·te
vervoeging van |
---|
munten |
muntte
- enkelvoud verleden tijd van munten
- Ik muntte.
- Jij muntte.
- Hij, zij, het muntte.
- Ik muntte.
- Het woord muntte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
munten |
muntte