• mis·za·gen
vervoeging van
miszien

miszagen

  1. meervoud verleden tijd van miszien
    • Wij miszagen. 
    • Jullie miszagen. 
    • Zij miszagen. 
  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van miszien
    • ...dat wij miszagen. 
    • ...dat jullie miszagen. 
    • ...dat zij miszagen.