mistenke
- mis·ten·ke
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mistenke |
mistenker |
mistenkte |
mistenkt |
Klasse 2 zwak |
mistenke
- overgankelijk verdenken van
- «Han er mistenkt for ran.»
- Hij is verdacht van roof.
- «Han er mistenkt for ran.»
- mis·ten·ke
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mistenke |
mistenker |
mistenkte |
mistenkt |
Klasse 2 zwak |
mistenke
- overgankelijk (bijvorm) verdenken van
- «Han er mistenkt for ran.»
- Hij is verdacht van roof.
- «Han er mistenkt for ran.»
- (hoofdvorm) mistenkje