Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • mei·nen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meinen
[ˈmaɪ̯nn̩]
meinte
[ˈmaɪ̯ntə]
gemeint
[ɡəˈmaɪ̯nt]
volledig

Werkwoord

meinen

  1. overgankelijk bedoelen
    «Was meinst du?»
    Wat bedoel je?