meanderen
- me·an·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
meanderen |
meanderde |
gemeanderd |
zwak -d | volledig |
meanderen
- inergatief bochtig door het landschap kronkelen
- De Dortherbeek heeft, getuige de sterk slingerende gemeentegrens, in het verleden sterk gemeanderd.
- overgankelijk in zijn oorspronkelijke kronkelende loop herstellen
- De loop van dit riviertje is vanaf hier al gemeanderd door Het Brabants Landschap.
- ergatief overdrachtelijk langs een kronkelende weg reizen
- De reis startte in Delhi van waaruit we naar het zuiden zijn gemeanderd via Agra, Jaipur, Pushkar, Jodhpur en Udaipur.
- overgankelijk kronkelend afwerken bij het naaien
- De rand heb ik met de machine gemeanderd om 'm wat extra stevigheid te geven.
- Het woord meanderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meanderen" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be