Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·quil·leer

Werkwoord

vervoeging van
maquilleren

maquilleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maquilleren
    • Ik maquilleer. 
  2. gebiedende wijs van maquilleren
    • Maquilleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maquilleren
    • Maquilleer je? 

Gangbaarheid