mandiën
  • man·di·ën
  • uit het Maleis

mandiën [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mandiën
mandiede
gemandied
zwak -d volledig
  1. inergatief douchen door bekers of kleine emmers water over zich heen te gieten
     En tijdrovend mandiën hoeft ook niet meer, want de powerdouche smijt per seconde ongeveer de hoeveelheid water van een middelgrote kali over je kop.[2]
     mandiën - douchen[3]
23 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Oeroeg revisited” (23/10/2009), HP de Tijd
  3.   Weblink bron “Op het werk (50)” (1 juli 1997), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be