Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mal·kaar
nominatief genitief
malkaar malkaars

Wederkerig voornaamwoord

malkaar

  1. elkaar
    • Zij hadden malkaar zo lief. 

Gangbaarheid

16 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be