luidens
- lui·dens
luidens
- genitief van luiden
- Hij moest ondragelijk lang wachten, dacht hij; hij schelde nogmaals - en nog eens tot luidens toe - de dienstmaagd kwam buiten adem aanloopen.[1]
luidens
- zoals dat beschreven is in
- Luidens de statuten is alleen de voorzitter daartoe gemachtigd.
- Het woord luidens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luidens" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Betsy Hasebroek, Twee vrouwen.
Erven F. Bohn, Haarlem 1840 - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
luidens