loftuit
- lof·tuit
vervoeging van |
---|
loftuiten |
loftuit
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loftuiten
- Ik loftuit.
- gebiedende wijs van loftuiten
- Loftuit!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loftuiten
- Loftuit je?
- De plaatselijke afdelingsvoorzitter glanst, prijst en pronkt. De godheid rijst op en loftuit terug. [1]
- Het woord 'loftuit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Haan, F."Ingezonden. Partijgoden" in: Leeuwarder Courant jrg. 229 nr. 62 (13 maart 1981); p. 13 kol. 1; geraadpleegd 2017-06-13