• lof·tuit
vervoeging van
loftuiten

loftuit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loftuiten
    • Ik loftuit. 
  2. gebiedende wijs van loftuiten
    • Loftuit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loftuiten
    • Loftuit je? 
    • De plaatselijke afdelingsvoorzitter glanst, prijst en pronkt. De godheid rijst op en loftuit terug. [1]