Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lek·prikt

Werkwoord

vervoeging van
lekprikken

lekprikt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lekprikken
    • ... dat jij lekprikt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lekprikken
    • ... dat hij lekprikt. 

Gangbaarheid